HET VERHAAL ACHTER DE TURFAN COLLECTIE IN BERLIJN
Fresco uit Bezeklik bij Turfan ‘China? Nooit meer!’ zegt Alexandra Rosen. ‘Na de zware tocht door de woestijn krijg je met moeite enkele grottempels te zien. De Chinese gidsen wijzen naar de zwarte gaten in de wanden van de grotten, ze spuwen op de grond en vervloeken de vreemde duivels die de mooiste fresco’s hebben meegenomen. Ik had meteen naar Berlijn moeten komen.’ Ik heb vanuit het stadscentrum de metro genomen naar Dahlem in het zuidwesten van Berlijn. Daar bevindt zich het Museum voor Indiase Kunst. Het is heel stil in de schemerdonkere Centraal Aziatische zaal; indirecte verlichting omhult de fresco’s van de Turfan Collectie. In dat feeërieke decor ontmoet ik mijn enige medebezoekster. Alexandra Rosen is een zwartharige Amerikaanse van joodse origine en een ervaren reizigster. Ze is echter afgeknapt op haar recente tocht naar de westelijke uithoek van China.‘Het is maar goed dat die vreemde duivels, de westerse archeologen, naar de Taklamakan zijn gegaan,’ zegt ze, ‘het was een reddingsoperatie.’ Daar valt wat voor te zeggen, maar je kan de Turfan Collectie ook anders bekijken. A. Thiry De Schliemann van de Taklamakan
De Taklamakan bij valavond Op het einde van de 19de eeuw sijpelt in kringen van westerse archeologen het nieuws door dat er historische schatten bedolven liggen in het verre westen van China, in Chinees Turkestan. Het centrale gedeelte van dat enorme territorium is één helse verschrikking: het woestijngebied van de Taklamakan. Taklamakan betekent in de lokale Aziatische taal wie er binnengaat, keert niet terug. Marco Polo had het in zijn reisbeschrijving al over karavanen die daar verzwolgen waren door oprukkende zandduinen. De Zweedse ontdekkingsreiziger Sven Hedin ondernam eeuwen later de gevaarlijke tocht door de Taklamakan en hij berichtte over ruïnesteden onder het woestijnzand. Zo begint de archeologische obsessie die begin 20ste eeuw ook de gefortuneerde Duitse wijnhandelaar Albert von Le Coq aansteekt. Hij verkoopt zijn bedrijf, hij studeert oosterse talen en gaat aan het werk in het Etnologisch Museum in Berlijn. Hij zal naam en faam verwerven als succesrijk avonturier-archeoloog, hij wordt de Schliemann van de Taklamakan.
Nestorianen en Manicheeërs
Fragmenten van boeddhistische manuscripten in oude oosterse talen liggen uitgestald achter glas in de vitrinekasten. De wanden van de Centraal Aziatische zaal zijn bedekt met magnifieke afbeeldingen in levendige kleuren, alsof ze pas gisteren zijn aangebracht. Ik sta met Alexandra Rosen voor het fresco van een priester, een Christusfiguur met lichtgolvend haar en een kelk in de rechterhand, en tegenover hem drie Aziatische gelovigen die palmtakken meedragen. Palmzondag in Centraal Azië.
Turfan - Fresco van Palmzondag Oost is oost en west is west en nooit zullen ze elkaar ontmoeten. Of toch? Alexander de Grote trok vanuit Griekenland naar het oosten en bereikte Indië. Na zijn dood vermengde het Helleense erfgoed dat hij had achtergelaten zich met Aziatische elementen. Uit die symbiose van oost en west ontwikkelde zich de eerste eeuwen van onze tijdrekening in Centraal Azië de unieke Gandhara-cultuur. Met beelden van de Boeddha gehuld in de klassieke plooien van Griekse gewaden. Andere invloeden kwamen langs de Zijderoute naar Chinees Turkestan. Nestoriaanse missionarissen vestigden er hun eigen christendom. En aan de rand van de Taklamakan bloeide tot de tiende eeuw het manicheïsme van de profeet Mani, die in de derde eeuw in Perzië werd gekruisigd en christelijke, boeddhistische en Perzische symboliek vermengde tot een religie waarin de voortdurende tweestrijd tussen licht en duisternis centraal stond. Zijn uitverkoren volgelingen verspreidden zich verder oostwaarts en zochten hun verlossing en opgang naar het licht in streng vegetarisch dieet en seksuele onthouding. ‘Geen wonder dat ze zijn uitgestorven,’ zegt Alexandra. ‘Gelukkig is hun erfgoed gered uit de Chinese woestijn. Ik kan de Duitsers veel verwijten, maar dat laatste niet.’
Von Le Coq in Turfan
Na de eerste Duitse exploratietocht naar Chinees Turkestan krijgt Von Le Coq zijn kans, o.a vanwege de slechte gezondheid van de hoofdarcheoloog voor India in het Etnologisch Museum in Berlijn. Met financiële steun van wapenfabrikant Krupp – en een persoonlijke bijdrage van de Duitse keizer – vertrekt Von Le Coq in 1904 via Rusland naar China. Zijn assistent is Theodor Bartus, onderhoudsman in het museum.
De Duitse expeditie - Von Le Coq uiterst rechts Niet gehinderd door academische scrupules, gaan de geschoolde avonturier en de ervaren technicus meteen op schattenjacht. Ze trekken naar de oase van Turfan aan de noordoostelijke rand van de Taklamakan. Turfan ligt in een diepe slenk en wordt geïrrigeerd door onder-grondse kanalen met smeltwater uit de noordelijke bergen. Maar de streek rond Turfan is vreselijk heet en dor, het regent er nooit. In dat verschroeide landschap gaan ze aan de slag. In de ruïnes van de verlaten woestijnstad Karakhoja of Khocho bij Turfan ontdekken ze een fresco met de eerste afbeelding van Mani die ooit is teruggevonden, en prachtig verluchte manuscripten, de restanten van een manicheïstische bibliotheek. Buiten de stadsmuren vinden ze een kleine nestoriaanse kerk met daarin het fresco van Palmzondag. Ze vieren die eerste successen met een gekoelde fles Veuve Clicquot uit het kistje champagne dat de zussen van Von Le Coq bij het afscheid hebben meegegeven. Zo kunnen ze de kwellingen even vergeten: maaltijden van schapenvet met rijst, hitte, stof, enorme kakkerlakken. Je wordt kotsmisselijk, schrijft Von Le Coq in zijn expeditieverslag, als je ’s morgens zo’n walgelijk beest over je gezicht voelt kruipen.
Fresco's voor Berlijn
Fresco van de Oeigoerse prinsen - Bezeklik Von Le Coq en Bartus trekken verder naar het duizendjarige boeddhistische klooster van Bezeklik met zijn talrijke grottempels hoog tegen een bergwand. Ze exploreren de tempelgrotten en feliciteren elkaar plechtig met de nieuwe vondsten: fenomenale muurschilderingen in schitterende kleuren. Het is een uitgemaakte zaak, die moeten mee naar Berlijn. Een titanenwerk dat met Duitse Gründlichkeit wordt uitgevoerd. Von Le Coq snijdt met een vlijmscherp mes rond de fresco’s, door de pleisterkalk en de grondlaag van stro en klei; krachtpatser Bartus werkt zich in het zweet om de afbeeldingen langs achter los te zagen. Ze leggen de vrijgekomen fresco’s tussen vilt en watten op houten platen en vervoeren zo hele pakketten in nogmaals beveiligde kratten. Op dezelfde wijze halen ze nog mooiere boeddhistische taferelen, vijftien eeuwen oud en zuiver hellenistisch Grieks van stijl, uit de tempelgrotten van Kizil ten westen van Turfan. Volgens Von Le Coq is geen enkel fresco beschadigd geraakt tijdens het langdurige transport via Rusland naar Berlijn. Drie Mongoolse figuren met tiara’s op het hoofd en gehuld in lange rode gewaden schuifelen levensecht over het fresco tegen de museumwand in Dahlem. Het zijn vorsten van de Oeigoeren, een Turks volk dat lang trouw is gebleven aan het manicheïsme en pas later islamitisch werd. Ze zijn tot op de huidige dag de belangrijkste bevolkingsgroep van moslims in het roerige wilde westen van China. Het rode fresco komt uit Bezeklik. ‘Bedenk hoe het er nu zou uitzien als het niet was weggehaald,’ zegt Alexandra. Von Le Coq dacht net zo. Hij vermeldt in zijn expeditieverslag Auf Hellas Spuren in Ostturkestan dat de bijgelovige moslimboeren in Turfan de gezichten van de figuren op de fresco’s voortdurend verminkten. Dat ze de verf afkrabden en als mest voor hun akkers gebruikten. Hij ziet zichzelf als redder en helemaal niet als rover. En toch. Hij beschrijft ook dat de tempelgrotten in Bezeklik tot boven toe vol zand zaten en dat in Kizil een witte schimmellaag de afbeeldingen afschermde. Die fresco’s zaten goed verborgen, tot twee ambitieuze Duitsers ze opspoorden, losmaakten en wegvoerden.
De Turfan Collectie Turfan Collectie - Berlijn 1926 Vreemde cultuurschatten redden of ze reddeloos verloren laten gaan. Het mes dat Von Le coq in Turfan hanteerde, heeft de grootste fresco’s in stukken gesneden om het transport ervan te vergemakkelijken.Tot aan zijn dood in 1930 houdt hij zich bezig met de inventarisering en de opstelling van zijn vondsten in het Etnologisch Museum in Berlijn. Hij heeft daarbij vrij spel, want hij is directeur van het museum geworden. Zijn levenswerk lijkt voltooid, tot de ironie van de geschiedenis zich laat gelden. Tijdens de Tweede Wereldoorlog bombarderen Amerikaanse en Britse vliegtuigen Berlijn. Het Etnologisch Museum in het hart van de stad wordt zeven keer getroffen en brandt uit. De grootste Centraal Aziatische fresco’s uit Bezeklik, die in metalen frames achter glas in de wanden vastzitten, kunnen niet in veiligheid worden gebracht en gaan in de vlammen op. Alexandra vindt het Chinese leedvermaak over de Berlijnse catastrofe ongepast. ‘In China beweren ze nog altijd dat alles verloren is gegaan,’ zegt ze. Heel hardnekkig blijkbaar, de aanslepende wrok van de Chinezen tegen de westerse expedities. Na de oorlog is wat er overbleef van de collectie – en dat was het grootste deel – uiteindelijk terechtgekomen in het Museum voor Indiase Kunst in Dahlem. Het is lange tijd stil gebleven rond de kunstschatten van Von le Coq, tot het museum ingrijpend werd gerenoveerd en eind 2000 de deuren opnieuw opende. Met als absolute blikvanger de nieuwe Centraal Aziatische zaal, de Zaal van de Zijderoute. De binnenwanden van de zaal zijn geheel volgens de archaïsche techniek in het oude China bekleed met klei, gehakt stro en dan met pleisterkalk waarin de fresco’s zijn gevat. De leemachtige bunker in het midden van de zaal is de nauwkeurige reconstructie van een van de boeddhistische tempelgrotten in Kizil. Een team van restaurateurs heeft er aan de binnenkant de fresco’s die bij de originele tempel hoorden, opnieuw aangebracht. Twee jaar werk, dat alleen al. Het is onberispelijk Duits vakwerk, en het heeft een fortuin gekost. Naast de gereconstrueerde grottempel staan zitbanken met opbergvakken. Daaruit kan je de hele achtergrond van de Duitse expedities opdiepen. Gekopieerde notities, afdrukken van oude foto’s. Op een van die foto’s staan Von Le Coq en Bartus met lokale helpers aan hun voeten. De Duitsers kijken nors of verveeld voor zich uit; de Aziaten houden het hoofd gebogen. Niemand lacht. ‘Ze zien er niet erg gelukkig uit,’ zegt Alexandra. Daar hadden ze geen tijd voor, ze wilden werelderfgoed redden of roven. Het is maar zoals je het bekijkt, ook de werkelijk schitterende Turfan Collectie in haar nieuwe uitstalling. En nog steeds in Berlijn. In het Museum für Indische Kunst in Dahlem.
|