header image
Home arrow Homeland arrow Turkey arrow Bohtan Assyriėrs 1888
Assyrische christenen van de Bohtanvlakte in 1888 PDF Print E-mail

Dit is het verhaal van Frederick Gaylord Coan. Hij werd geboren in 1859 in Urmia, in het noordwesten van Iran, waar zijn ouders werkten als protestantse zendelingen van de Amerikaanse Presbyteriaanse Missie. Na zijn studies in de Verenigde Staten keerde hij terug naar het Midden-Oosten voor missiewerk onder de Armeense en Assyrische christenen. In 1939 verscheen zijn autobiografie Yesterdays in Persia and Kurdistan.

Het reisverslag hieronder komt uit dat werk. In hoofdstuk XII  beschrijft Coan zijn tocht door de Bohtanvlakte in het zuidoosten van Turkije. Die vlakte wordt in het noorden afgesloten door het Judi gebergte; het Assyrische dorp Hassana ligt aan de voet van dat gebergte. Het is het jaar 1888 en Coan komt terecht in een regio van Ottomaans Turkije waar de christelijke bevolking weinig goeds te verwachten heeft
.      (Vertaling - ATH)       

Zwaar belast

Image
Bohtanvlakte vanuit Zakho in noordeljk Irak (Foto Gertrude Bell 1909)

Op weg naar Hassana, een vierdaagse rit vanuit Mosoel, volgden we de voet van de bergen. We reden door een prachtige streek, maar zoals elke regio in Turkije, heeft ze te lijden van slecht bestuur. In die streek, de Bohtan, zijn er verscheidene christelijke dorpen en de toestand waarin ze verkeren, is beklagenswaardig. De dorpelingen worden als Turkse onderdanen zwaar belast en toch vertrekken de inzamelaars van de belastingen vaak met lege handen. Niet in staat om het belastingsgeld op te brengen, verpanden de dorpelingen hun oogsten tot twee jaar op voorhand. Of ze lenen geld tegen honderd procent interest en steken zich zo diep in de schulden dat ze alles verliezen wat ze nog bezitten.

Door die algemene armoede overal te lande heb ik op al mijn tochten door Turkije nergens ordentelijk logies gevonden, behalve op de plaatsen waar we een contactpersoon hadden. Wie er namelijk van verdacht werd een fatsoenlijk onderkomen te hebben, zou meteen geviseerd worden voor alle mogelijke afzetterij of hij zou verpauperen door de vele gasten. De wetten van de gastvrijheid vereisen immers dat degene die wat over heeft, dat beetje nog moet delen met zijn gasten, wie ze ook zijn. Als iemand het geluk had velden en kudden vee te bezitten, werd hij letterlijk uit zijn huis en thuis gevreten.

De situatie tastte de hele bevolking aan, want zelfs wie genoeg overhield, deed zich arm voor om zo te vermijden dat hij zou worden geplunderd. Omwille van dat alles geloofde de Turkse belastingsophaler niemand op zijn woord en als de belasting uitbleef, had hij vele manieren om die toch te krijgen. Zilver of opbrengst in natura werden geweigerd, enkel goud was goed genoeg. Elke bundel gras van de hoge bergweiden, alle gewassen, schapen en vee, tot zelfs de bomen, het werd allemaal belast. Dat verklaart waarom de uitgestrekte vlakte rond en verder van Mosul er kaal en leeg bij lag.

Moeder en kind

Op een keer kwam ik in een heel arm dorp waar ik de uitgehongerde dorpelingen mocht gaan bijstaan. Toen ik langs een hut kwam, hoorde ik snikken en ik ging  binnen om te zien wat de oorzaak was. Een man zat te wenen met een baby in zijn armen. Toen ik hem vroeg wat ik kon doen, antwoordde hij: ‘In godsnaam, red de moeder van dit kind.’ Ik dacht dat de moeder ziek was en zei hem dat ik helaas geen dokter was, maar dat ik haar misschien kon helpen als ik haar mocht zien. Hij riep echter uit: ‘God geve dat ze dood was, het is erger dan dat!’ Het bleek dat er de vorige dag soldaten waren gekomen om de belastingen te innen. Toen ze binnenkwamen in de kale hut, zei de man: ‘Ik heb niets, mijn velden zijn verpand, mijn kudden en mijn vee zijn gestolen door rovers, wat ik nog bezit is hier, neem mijn bloed en ga weg.’ Toen zegden de soldaten: ‘Die vrouw van jou ziet er goed uit, we zullen haar nemen.’ Ze hadden de vrouw meegenomen naar een naburig dorp en daar werd ze sindsdien door hen misbruikt. ‘Red haar toch, omwille van het kind,’ smeekte de man. Ik gaf hem een goudstuk, ik zei hem dat hij zijn vrouw moest terughalen en dat ik op de baby zou passen. Niet lang daarna zag ik twee mensen komen aanlopen, de vrouw voorop, haar moederhart dreef haar voort. Toen ze naar binnen rende, nam ze de baby, drukte het kind tegen haar borst en begon te huilen: ‘Het is dood, het is verhongerd.’

Slaven van de Koerden

Image
De vlakte aan de voet van het Judi gebergte (Foto Hollerweger 1990)

Het bleef niet bij onderdrukking door de Turken. De christenen van de Bohtan waren ook de slaven van de Koerdische aga’s. Die landheren vorderden hen voortdurend op voor gedwongen arbeid, voor metselwerk, timmerwerk en werk als hoefsmeden. In sommige christelijke dorpen kon een of andere Koerdische aga zelfs de christelijke vrouwen opeisen, om het even wanneer en zo lang als hij er zin in had. Het gebeurde dat een jonge christelijke bruid werd weggesleept van het altaar tijdens het huwelijk en gedurende meerdere weken meegenomen door zo’n Koerdische aga.

Op een dag, toen ik te gast was bij een van onze plaatselijke pastors, was ik getuige van een incident waarbij ik me slechts met moeite kon bedwingen. Onze pastor had net acht vette schapen gekocht die moesten dienen voor zijn wintervoorraad. Het vlees van de schapen wordt gekookt en in kruiken gedaan, die dan worden bedekt met gesmolten boter, zodat de inhoud maandenlang kan worden bewaard. Luie Koerden hadden vernomen wat onze pastor van plan was. Ze lieten hem de schapen slachten en verplichtten zijn vrouw en dochters brood voor hen te bakken. De Koerden zetten zich neer voor de feestmaaltijd en bleven tot ze alles hadden opgevreten.

Protestants Hassana

We kwamen aan in Hassana, zeven uur rijden van de Tigris en heel mooi gelegen in een vallei omringd door olijfbomen, vijgenbomen en granaatappelbomen. We sloegen onze tenten op in een prachtige tuin in de pittoreske kloof boven het dorp, en zoals gewoonlijk stroomden de zieken naar ons toe. We hadden een actieve en sterke kerkgemeenschap in Hassana. Ze was gesticht door Eerwaarde Samuel Audley Rhea. Tijdens een van zijn tochten had hij het dorp bezocht en hij werd erg getroffen door de jonge bisschop Yosip. Rhea bad tot God voor zijn ziel en besloot hem voor Christus te winnen. De bisschop bekeerde zich en vergezelde Rhea naar Urmia om er te studeren en dan als predikant naar zijn dorp terug te keren. Na zijn dood nam zijn broer, kasha Elea, zijn functie over en Elea was pastor toen we in Hassana waren. Elea was eveneens een goede man, een van de vele predikanten die door de Turken werden vermoord in 1895-1896

Schapen voor de aga

Hassana had dan nog het geluk dat zijn Koerdische stamhoofd, de aga van Shirnak, de christenen altijd goedgezind is geweest. Hij was verstandig genoeg om te weten dat ze een waardevol bezit waren, want ze verschaften hem metselaars en smeden om zijn kastelen en huizen te bouwen, en boerenvolk om zijn velden te bewerken. Hij was een van de weinige Koerden die weigerde het bevel uit te voeren zijn christelijke onderdanen te vermoorden. Toen hij hen niet langer kon beschermen, gaf hij hen een uitweg om naar Perzië  te vluchten. Toen hem werd gevraagd waarom hij het Turkse bevel niet opvolgde, antwoordde hij met het volgende verhaal. Een rijke heer had veel schapen. Ze werden geweid op de beste plekken en ze werden trouw verzorgd door zijn herders, die hen bewaakten en beschermden tegen elk gevaar. In ruil daarvoor voorzagen de schapen hun eigenaar van wol, melk, kaas en boter. Op een dag zond de heerser van het land zijn mannen met het bevel de schapen te doden en ze voor de wilde beesten te gooien of in de rivier die daar stroomde. De eigenaar antwoordde: ‘Als al die schapen worden gedood, waarvan moet ik dan leven?’ Jammer genoeg was er in de meeste dorpen niets dat de moordpartijen kon verhinderen. Vandaar dat de sultan van Turkije meer dan een miljoen [sic] van zijn beste onderdanen vermoordde en een mooi en rijk land verwoestte.   

Image
Ruiterbende van de Koerdische Hamidiye (Harry Lynch,1901)

De Amerikaanse zendeling Coan schrijft vanuit zijn protestantse visie: de Assyrische christenen moeten worden bekeerd tot het ware evangelische geloof. Hij verwijst ook naar de slachtpartijen die de Ottomaanse sultan Aldul Hamid II in 1895 liet aanrichten onder de Armeense en Assyrische christenen. Dat had te maken met de Russische opmars in de Kaukasus en het verlies van Ottomaans gebied in de Balkan, waar zelfstandige christelijke staten ontstonden. In Ottomaans Turkije eisten vooral de Armeniërs hervormingen en gelijke rechten. De sultan gebruikte ongeregelde Koerdische hulptroepen, de Hamidiye, om dat christelijk verzet te breken. Er vielen toen duizenden slachtoffers – schattingen variëren van 80.000 tot 300.000 doden – onder de christelijke bevolking in Turkije. Hassana bleef gespaard. Voorlopig althans. De grote afrekening kwam tijdens de Armeense genocide van 1915, toen ook de Assyriërs van de Bohtan zwaar werden getroffen.