header image
Home arrow Homeland arrow Turkey arrow Geznakh arrow NL versie
Hoog Stuivenberg in Koerdistan PDF Print E-mail

Assyrische christenen uit Antwerpen op de terugweg naar Oost-Turkije. Het verhaal van de Yaramis-clan uit het dorp Geznakh in de bergen van Hakkari. Of het relaas van een voorlopige thuiskomst in de late lente van 2004.   August Thiry - foto's : Geert Segers

Hatun Yaramis

Image
(v.l.n.r.) Oma Hatun - Shenol - Nursen
De 75-jarige Hatun Yaramis wordt na de landing in Istanbul tegengehouden en naar de luchthavenpolitie gebracht. Haar Turkse identiteitskaart is vervallen; ze heeft enkel een papier van de Turkse consul in Antwerpen die laat weten dat ze in 1993 haar geboorteland illegaal heeft verlaten. Daarop staat gevangenisstraf in Turkije. Net voor het vertrek van de binnenlandse vlucht naar Turks Koerdistan komt oma Hatun terug. Met kleinzoon Senol die zijn jonge vrouw en baby heeft achtergelaten in de wachtruimte. ‘De zaak is opgelost,’ zegt mijn reisgenoot Melkan die is gaan bemiddelen. Hoe? ‘Op zijn Turks, met euro’s.’ De goede afloop is een hele opluchting voor drie generaties: voor oma Hatun, voor het jonge koppel en voor de oudere mannen die rondzeulen met grote pakken bagage. ‘Ze hebben ons uitgenodigd,’ zegt Melkan. ‘Ik ben benieuwd hoe ze het redden in Geznakh.’
   Samen met Melkan, Assyrische christen uit Mechelen, ben ik op weg naar Oost-Turkije. In het vliegtuig naar Istanbul ontmoeten we schoonfamilie van hem. Zijn vrouw is afkomstig van Geznakh in Turks Koerdistan. Het groepje is op de terugweg naar dat dorp, waar de wederopbouw is begonnen. ‘In de bergen van Hakkari is het leven harder voor Koerden en christenen’ zegt Melkan. ‘Ze moeten wel samenwerken.’
   Hatun Yaramis heeft meer dan haar deel gehad van dat harde leven. Als een van de laatsten verliet ze in 1993 Geznakh toen de vuile oorlog tussen het Turkse leger en de Koerdische PKK ook daar huishield. Haar man stierf onderweg en werd begraven in Istanbul. Het gezin zocht asiel in België. Van haar acht kinderen zijn er vijf doofstom en haar bekwaamste zoon is aan kanker gestorven. Kleinzoon Senol, een zwartharige twintiger met net zo donkere blik, moet het zien te redden als opvolger van zijn overleden vader. Zijn de Yaramissen de enigen die Geznakh heropbouwen? Melkan lacht. ‘Ze heten daar allemaal Yaramis, het hele dorp is een wijdvertakte clan. Er woont een grote groep in Antwerpen, in de Stuivenbergwijk, en als er één teruggaat, volgen de anderen.’

Een potentaat uit feodale tijden

We volgen de loop van de Tigris en slaan vervolgens af naar de bergen van Hakkari. Onze Koerdische chauffeur Massoed slalomt langs de kuilen in het wegdek en rijdt door het stadje Sirnak, het hoofdkwartier van het Turkse leger in de regio. Het Koerdische verzet heeft de wapens neergelegd en het militaire bestuur is opgeheven in Zuidoost-Turkije. Voorlopig althans, want het leger is nooit ver weg. Dat blijkt vrij snel op de bergweg langs de Iraakse grens, waar geblindeerde colonnes patrouilleren. Massoed grommelt en wordt nog chagrijniger als militairen in de controlepost bij de afslag naar het noorden de wagen doorzoeken en de paspoorten grondig checken. ‘Zwijgen en wachten,’ zegt Melkan. ‘Ze doen toch wat ze willen, Oost-Turkije ligt dichter bij Afghanistan dan bij Europa.’ Hij knikt naar de Turkse officier die ons vrije doortocht geeft. Wat zei hij nog? Dat we hen moeten verwittigen als er onderweg problemen zijn.
   We volgen de schuimende Khaburrivier stroomopwaarts naar Basaran, waar drie mannen van Melkans schoonfamilie ons opwachten. De aga heet ons welkom, zegt de oudste Yaramis. De Koerdische aga van Basaran is de lokale landheer; hij heerst over de streek bij de gratie van het Turkse leger. Die machtsverhouding wordt meteen duidelijk: de legerkazerne ligt vlak naast de bunkerachtige residentie van de aga.

Image
Op bezoek bij de Koerdische aga
   In de tuin worden we opgewacht door een gedrongen vijftiger met bruine tulband en geslepen blik. Hij is omringd door zijn gevolg en hij zit met gekruiste benen op het verhoog onder een tentvormig prieel. Een potentaat uit feodale tijden. We krijgen thee en de oudste Yaramis introduceert ons als hoog bezoek uit Europa. De aga begroet ons minzaam en verwondert zich erover dat zijn teruggekeerde christelijke onderdanen zulke machtige vrienden hebben. De oudste Yaramis vertaalt glunderend en brengt onze dankwoorden over; het past niet dat we de aga rechtstreeks aanspreken. Die beëindigt het onderhoud met een kort handgebaar. Op het voorplein hebben zijn militiemensen hun vuurwapens op een rij tegen de muur gezet.

Feest op de alpenweide

Image
Geznakh - de eerste nieuwbouw
Onze gastheren gidsen ons naar het bergstadje Beytüssebap. Massoed blijft achter. De slechte weg wordt een slijkpiste waarover de pick-up van de Yaramissen naar boven host. Geznakh ligt een eind hoger, omringd door witte bergtoppen boven de drieduizend meter. Het einde van de wereld. Een alpenplateau met twee groengeverfde chalets onder zinken zadeldak en een lager huis in grijze natuursteen.  Er zijn geen straten; voetwegels lopen naar de hellingen waarop lemen boerenwoningen stonden met de gronden errond. Van die oude huizen zijn enkel de stenen brokstukken van de onderbouw overgebleven. Wat hebben de Yaramissen hier nog te zoeken? ‘Hun wortels,’ zegt Melkan. ‘En een uitzicht dat ze nergens anders vinden, zeker niet op Stuivenberg in Antwerpen.’
   De hele Yaramisgroep begroet ons uitbundig. De voorbereidingen voor het feest zijn in volle gang. Ze hebben hun Koerdische buren uit de lager gelegen dorpen opgetrommeld en de genodigden verzamelen zich op de alpenweide. De vrouwen, de meesten zonder hoofddoek, dragen felgekleurde lange jurken; tussen de feestelijk uitgedoste mannen lopen gewapende dorpswachters van de militie van de aga. Bij de bergbeek aan de rand van de weide liggen ingewanden van geslachte schapen; het vlees wordt gekookt in grote ketels.

Image
Feest op de alp in Geznakh
   De hoge tonen van een schalmei weerklinken, begeleid door het zware bonken van een grote trom. De twee muzikanten lopen langs de dansers die zich met opgetrokken schouders in een lange sliert voortbewegen; de mannen van de Yaramisclan stampvoeten mee in de Koerdische reidans. Wat verderop zitten de vrouwen te kijken. Zo gaat het ook bij de verdeling van de feestmaaltijd. De mannen hurken in een kring en de gasten krijgen de beste hap gekookt schapenvlees. Daarna komen de vrouwen aan de beurt; de kinderen graaien naar de resten. Het bewolkt en er valt wat miezerige regen. De feestvierders voelen de kilte niet: ze hervatten de dans en beschut door benevelde verte mengen er zich nu ook jonge vrouwen tussen de mannelijke dansers. ‘Hoog bezoek en feest voor iedereen,’ zegt Melkan. ‘Er is opnieuw leven in Geznakh.’

Fantastische mensen

Image
Geznakh - de oude kerkruïne
Tegenover de twee nieuwe chalets liggen grote steenblokken, de ruïne van de dorpskerk Melkan vertelt over Geznakh, van oudsher de woonplaats van de clan Yaramis. Tijdens de moordpartijen op Armeniërs en andere christenen in 1915 moesten ook de bewoners van Geznakh vluchten en ze konden pas na de Eerste Wereldoorlog naar hun dorp terugkeren. Ze leefden er afgesloten van de buitenwereld, zonder veel contact met christelijke geloofsgenoten. Dat ondervond ook de eerste priester die een halve eeuw geleden uit de Tigrisvlakte naar Geznakh kwam. De toenmalige dorpsleider toonde hem een mysterieus rood boek dat niemand kon lezen; wie met de hand op dat boek een eed aflegde, werd geloofd. De priester herkende de Assyrische Bijbel en las enkele woorden in het Oud Aramees, waarop de mensen van Geznakh voor hem neerknielden. Ze dachten dat God hen Zijn profeet had gezonden…
   In de jaren tachtig voerde de Koerdische verzetsbeweging PKK vooral in Hakkari een moorddadige guerrilla tegen het Turkse leger. De aga van de streek koos partij voor Turkije en bracht een gewapende militie op de been. Zijn Koerdische dorpswachters patrouilleerden en brachten de oorlog naar het geïsoleerde Geznakh, waar de PKK zich ‘s nachts kwam schuilhouden. ‘De christenen van Geznakh zijn met tegenzin vertrokken,’ zegt Melkan ‘Ze hadden niet echt te lijden van hun Koerdische buren, die vonden het net zo erg.’
   Tijdens de Golfoorlog van 1991 liep het dorp leeg. Een grote groep emigreerde via Istanbul en vroeg asiel aan in België. Melkan bemiddelde voor hen als tolk. ‘Het waren zulke fantastische, naïeve mensen. Haast niemand van hen kon lezen of schrijven en ze zaten tijdens het onderzoek te trillen van de angst en de zenuwen. Ik had de grootste moeite om alles wat ze in Geznakh hadden meegemaakt, uit hen los te krijgen. Uiteindelijk raakte hun dossier rond; ze mochten blijven. De dankbaarheid van die mensen, die hou je niet voor mogelijk! Maar wat ik aan hen te danken heb is ook niet mis: in Antwerpen, bij hen in de Stuivenbergwijk, heb ik mijn vrouw gevonden.’

Ze zullen wel komen

Geznakh Hotel op grote hoogte bij valavond. Het dorp heeft het altijd al zonder elektriciteit moeten stellen; een generator zorgt nu voor de verlichting. Drinkwater wordt opgepompt. En voor de hoge nood is er een hurktoilet. We zitten op kussens tegen de muur in de woonkamer van het eerste groengeverfde huis. De Koerdische dorpswachters hebben hun thee opgedronken, hun automatische geweren over de schouder geworpen en afscheid genomen met een gemompeld Salaam. We kunnen vrijuit spreken.

Image
Yonan bij zijn huis
   Yonan is er komen bijzitten. Hij betrekt het oudere grijze huis in natuursteen. Enkel tijdens de moeilijkste periode is hij vertrokken naar de vlakte, naar het stadje Midyat bij de Syrische grens waar nog christenen wonen. ‘Ik voelde me daar een vreemde luis in andermans pels,’ zegt hij. ‘Hier werk ik op mijn eigen grond en de aga woont een dagreis van me vandaan, niemand zegt me wat. In de winter is het hard, maar dat geldt voor onze Koerdische buren net zo goed. We hebben gewoon meer mensen nodig om Geznakh helemaal op te bouwen. Het gaat niet goed in Antwerpen, ze zullen wel komen.’
   Yonan wil een tractor. Dan zou hij meer land kunnen omploegen en groenten kweken en fruitbomen planten. Hij rekent ook op steun van de Turkse overheid; die moet wegen aanleggen en zorgen voor elektriciteit. Er wordt bulderend gelachen. Wil hij soms dat de Turken in Geznakh een kazerne komen bouwen? Dan komt dat alles er beslist!
   Chamo Yaramis, de eigenaar van het huis waar we zitten te praten, is een forsgebouwde oudere man met donkerbruine huidskleur en sluwe oogjes. Chamo heeft in een vroeger leven in Geznakh nog wapens gesmokkeld. In de jaren negentig woonde hij zowel in Antwerpen als in de Zuidwijk in Brussel. Hij heeft horen vertellen hoe het vroeger was, toen de christenen in 1915 werden afgeslacht. Vele mensen van Geznakh zijn toen naar Irak gevlucht; anderen vonden een schuilplaats in naburige dorpen.
   De kleinkinderen van die Koerdische buren zijn vandaag naar de alpenweide gekomen om mee te feesten. Wat valt er te vieren? ‘Dat jullie ons komen bezoeken,’ zegt Chamo. ‘Wij zijn teruggekeerd, maar Europa is ons nagereisd en zo kan iedereen zien dat de christenen van Geznakh bekend zijn in het buitenland. We zijn Europa eeuwig dankbaar, want de mensen daar hebben ons opgevangen. Maar ons hart klopt hier, op onze geboortegrond. De oudere mensen van Geznakh zijn zoals ik: de Belgische winter is nog te verdragen, dan is het hier toch te zwaar voor ons, maar als het lente wordt, komen we naar Geznakh..’ En de jongere mannen? ‘Die sparen geld voor nieuwe huizen, ze gaan de kerk heropbouwen en als er een school komt voor de kinderen, zullen de vrouwen volgen.’ Ook de jonge vrouwen? Chamo grinnikt. Hij weet hoe het gaat met vrouwvolk: lang geleden heeft hij zelf zijn bruid moeten ontvoeren omdat zijn schoonvader eerst niet wilde toestemmen in een huwelijk.
   Senol, de kleinzoon van Hatun Yaramis, zit in een hoek van de woonkamer. Zijn jonge vrouw, een Assyrische schoonheid in volle bloei, geeft de baby te eten uit een schotel op het tapijt. Senol komt volgend jaar terug: er zijn plannen voor vijf nieuwe huizen in Geznakh en één ervan wordt dat van Senol. Komt zijn vrouw ook mee? Misschien wel, zegt ze. Voor een langere zomervakantie, met de baby. Maar als ze opnieuw zwanger is, wordt het moeilijk. Senol baat een nachtwinkel uit in Antwerpen. Zijn mooie echtgenote heeft als kind nog achter de geiten gelopen in het oude Geznakh, dat toen al ontvolkt raakte en waarvan nu enkel nog de steenpuisten van de boerenerven op de groene hellingen resten. Een buitenverblijf, zegt ze, dat ziet ze wel zitten. Senol knikt. De generatie van oma Hatun heeft hier geleefd en wil hier worden begraven. Het zal hen worden gegund.

Inchallah

In Beytüssebap staat de Koerdische chauffeur Massoed ons op te wachten. We rijden achter de pick-up van de Yaramissen naar het verblijf van de aga aan de Khaburrivier. De ontvangst is net zo hartelijk en toch formeel als de eerste keer. ‘Vier vrouwen en meer dan twintig kinderen heeft hij te onderhouden,’ zegt Melkan. ‘En wie zijn gebied betreedt of verlaat moet eerst zijn hand gaan kussen. Erger dan Europa in de Middeleeuwen.’
   Wij zitten op stoelen in de tuin; de aga zit op zijn verhoog en spreekt. Hij heeft vernomen dat er een feest is geweest in Geznakh. Op de alpenweide, legt Chamo Yaramis uit, ter herdenking van de doden van het dorp. Vindt de aga wel grappig: geen enkele priester of imam heeft hem ooit verteld dat er bij zo’n herdenking ook muziek en dans hoort.  Hij lacht, iedereen lacht. Dan volgt het ernstige gedeelte. De aga maakt zich zorgen over de toestand in Irak. Hij vreest dat er ook in Zuidoost-Turkije oorlog dreigt en hij vraagt zich af of zijn teruggekeerde christenen dan opnieuw zullen vluchten. Chamo antwoordt diplomatisch dat de macht van de aga Geznakh zal beschermen. Inchallah, knikt de aga.
   Na een haastige maaltijd in de residentie mogen we vertrekken. Op het voorplein kijken militieleden in uniform zwijgend toe als de westerse bezoekers afscheid nemen van de mannen van Geznakh. Lieve, naïeve mensen, christenvolk ver van Europa en voorlopig weer thuis in de Koerdische bergen van Oost-Turkije.