header image
Home arrow Homeland arrow Iraq arrow Berwari arrow NL versie
Alles gaat naar de Koerden PDF Print E-mail

De bergen zijn onze enige vrienden. Aldus een Koerdisch spreekwoord. Het gaat alvast niet op voor de Assyrische christenen in het grensgebergte met Turkije in Noord-Irak. Daar zorgen de nieuwe Koerdische machthebbers vooral voor zichzelf. August Thiry ging met fotograaf Geert Segers en gids Melkan Kucam naar Iraaks Koerdistan en ondervond dat de laatste Assyriërs er van een kale reis thuiskomen. Verslag van een bezoek aan het hoge noorden van Irak in de late lente van 2004.   August Thiry - foto's : Geert Segers

Image
Schroot van Saddams leger
Noord-Irak, de grenszone met Turkije. We rijden langs schroothopen met onderdelen van geschut, geblutst staal en de geoliede ingewanden van tanks. Het zijn de restanten van Saddams legermaterieel. Het ligt als schimmelvlekken uitgezaaid over de hellingen langs een zijweg naar de Tigris. We willen doorrijden naar de plaats waar de Khabur-rivier samenvloeit met de Tigris. De monding is een drielandenpunt, je kan zowel Syrië als Turkije zien liggen aan de overkant. Bij Dairabun, het laatste dorp voor de afdaling naar het water, worden we tegengehouden door Koerdische militie. 
   Ashur, onze Assyrische chauffeur, toont het document dat de inzittenden van de wagen identificeert als gasten van de Assyrische Democratische Beweging ADM, de belangrijkste christelijke politieke partij in Irak. De Koerdische militiemannen zijn niet onder de indruk. Paspoorten inleveren en ze op de terugweg komen ophalen of meteen opkrassen. Ashur vloekt binnensmonds de moeders van de militiemannen naar de verdoemenis. We maken rechtsomkeer.
   Bij de Iraakse grensstad Zakho staat een onafzienbare rij vrachtwagens. De chauffeurs laten het niet aan hun hart komen; ze hurken in de berm en warmen hun kostje op. De laadbakken van de vrachtwagens zijn torenhoog volgestouwd met de brokstukken van het wapentuig dat afkomstig is van de schroothopen aan de Tigris. Het is opgekocht door ondernemende Koerden en het gaat naar Turkije voor verdere verwerking.

Twintig handtekeningen

In het ADM-bureau in het centrum van Zakho is men niet tevreden met de gang van zaken. Onze chauffeur Ashur doet zijn beklag over de arrogantie van de Koerdische militie. De ADM-top van Zakho luistert, rookt en grommelt in Assyrische keelklanken.
   Andrayuz is een stevige veertiger met zwartharige Arabische kop en bijgeknipte snor. Hij is de Assyrische wijkverantwoordelijke van Zakho en de theatrale lichaamstaal waarmee hij zijn betoog omringt, maakt vertaling haast overbodig. ‘Van één dictator zijn we verlost,’ zegt hij, ‘maar nu is er een andere macht gekomen die ons het leven net zo zuur maakt. In Zakho zelf leven om en bij de tweehonderd christelijke families, maar er zit geen enkele Assyriër in het stadsbestuur. Zelfs de leider van de Assyrische wijk moet hier gaan bedelen bij de KDP van Massoed Barzani, om iets gedaan te krijgen. Bush heeft Noord-Irak verkocht aan de Koerden en voor de christenen wordt er niets gedaan. Jullie moeten samenleven met Koerden en Arabieren, horen we van de Amerikanen. Moslems no problem, zeggen ze. Geen wonder dat het Koerdische parlement in Arbil een huisvestingsprogramma goedkeurt dat de Assyriërs uit hun dorpen jaagt.’

Image
ADM-woordvoerders in Zakho
   Is het echt zo erg? Het is toch vrij rustig in Iraaks Koerdistan. Mister Andrayuz spreidt de armen en roept de Almachtige van zijn troon. ‘Koerdistan? Het geroofde land, zal je bedoelen!’ Hij is afkomstig van dat dorp waar we werden teruggestuurd. ‘Dairabun was ooit volledig christelijk, maar geleidelijk aan zijn we in de minderheid geraakt. Nu zijn er Yezidi’s opgedoken, een Koerdische sekte die wij satanisten of duivelaanbidders noemen. De overheid laat voor hen huizen bouwen en het schroot van Saddams leger dat je hebt zien liggen, wordt gedumpt op onze gronden. Tientallen christelijke gezinnen uit Dairabun die in Bagdad wonen, willen terugkeren, maar voor hen is er geen plaats meer in hun eigen dorp. Laatst was ik daar om onze gronden op te eisen. De KDP-militie lachte me uit. Pak me vast en hang me maar meteen op, zei ik. Twintig huizen willen ze nu geven, maar dat is veel te weinig. Wie mag dan terugkomen en wie niet?’
   Hij vouwt een verkreukt papier open. Een lijst met twintig handtekeningen van Assyrische families uit Zakho die zich willen vestigen in Dairabun. ‘Zo raken we het dorp niet helemaal kwijt. Wat kan ik anders doen? We hebben geen geld en geen macht. Alles gaat naar de Koerden. Ze zijn populair in Europa en de vrienden van Amerika. En voor ons christenen is er nergens plaats. Is dat de democratie die er in Irak zou komen? Onder Saddam moesten we buigen en zwijgen. We hadden geen rechten. Nu wel soms?’

Mevrouw Berwari

ADM-man Yonan is een kalende dikkerd in wit hemd en groezelig reportersvestje. We volgen zijn rode pick-up op weg naar het gebergte langs de Turkse grens. Het is een schitterend landschap, Klein Zwitserland in vochtig ochtendlicht. We steken de Khaburrivier over en rijden door de brede vallei van Berwari Bala, waar Koerden en Assyriërs al eeuwen naast elkaar leven in broze verstandhouding. Die is nu helemaal zoek als gevolg van de recente ingrepen. ‘Haal diep adem en zuiver je longen,’ zegt Yonan. ‘Berwari is het paradijs en ze doen er alles aan om ons eruit te verdrijven.’

Image
UN-Habitat project Berwari
   We zijn gestopt op het grondgebied van Jakalah, een uitgestrekt dorp waar vroeger voornamelijk Assyrische christenen woonden. De streek is bekend voor zijn fruitteelt; de appels van Berwari zijn de beste van heel Irak. Op de helling van een brede heuvel is een prachtig wooncomplex ingeplant. Nieuwe, okergele huizen, terrasvormig boven elkaar gebouwd. Alles luxueus afgewerkt: brede laan, lantaarnpalen, aanplant van jong groen. Op het manshoge bord in de berm staat UN-Habitat Project.
   UN-Habitat, het United Nations Human Settlements Programme, promoot en financiert o.a. de huisvesting van vluchtelingen die zich opnieuw willen vestigen op hun plaats van herkomst. Voor welke vluchtelingen zijn de riante woningen hier bestemd? ‘Voor de Koerdenclan van Mevrouw Berwari,’ zegt Yonan. ‘Ze zit bij de bron en verdeelt het water onder haar eigen volk. UN-Habitat installeert hier 200 Koerdische families. Wat je hebt gezien, is maar een deel van het project. Er komen nog drie andere woonwijken van die omvang.’
 
Image
Nasreen Berwari
   Nasreen Berwari is Minister van Openbare Werken in de Iraakse interimregering. In het Koerdische regionale parlement was ze eerder verantwoordelijk voor reconstructie en ontwikkeling en ze bekleedde hoge functies bij UN-organisaties in Irak. Als erkenning van wat genoemd werd haar ‘bijzondere inzet voor de vluchtelingen in Noord-Irak’ kreeg ze in oktober 2003 het UN-Habitat erediploma. In maart 2004 overleefde ze nog een aanslag in Mosoel, waarbij een chauffeur en een lijfwacht van haar escorte werden gedood. Nasreen Berwari is een dame met macht in het nieuwe Irak. Die invloed heeft ze met name zichtbaar gemaakt in haar geboortestreek Berwari.
   Het onteigeningsproces is al eerder aan de gang. In oktober 2002 stemde het Koerdische parlement in Arbil de resolutie Algemene voorwaarden voor het eigendoms- recht van illegaal verkregen gronden. Alle tot begin 2000 bezette gronden kwamen hiervoor in aanmerking. Koerdische landbezetters konden tegen officiële richtprijzen die gronden legaal verwerven. Ze kwamen grotendeels in handen van Behdanani-Koerden, de tribale groepering rond Barzani’s KDP.

Klein wild

Yonans rode pick-up slalomt over een onverharde zijweg de helling op. We worden opgewacht door de bewaker van de Assyrische school, die er voor de rest verlaten bij ligt. Yonan legt uit wat de christenen van Jakalah is overkomen.. ‘Onder Saddam zijn vele van onze mensen weggetrokken naar veiliger gebied. Hun oude huizen zijn in puin gevallen en de school hier is het enige gebouw dat we tot nu toe konden opknappen. Zonder enige steun. Dan is het toch begrijpelijk dat de christenen van Jakalah slechts mondjesmaat terugkeren. Tijdens de Baath-dictatuur kwam de kliek van Saddam hier geregeld jagen op groot wild. Nu zijn wij klein wild voor onze Koerdische buren.’
   Ook naar een uitzonderlijk mooi, maar afgelegen natuurgebied als Berwari keer je niet terug zonder de garantie van veiligheid en minimaal comfort. De Assyriërs die toch de sprong waagden, mogen vijftig hectaren landbouwgrond bewerken. Ze irrigeren die zo goed als het gaat op eigen kosten en ze kweken er appels. Hun kinderen worden voorlopig nog niet terugverwacht in de lagere school, die maar een paar lokalen telt. Het grootste is helemaal volgestouwd met stro. De bewaker van de school weet hoe dat komt: de zoon van de Koerdische boer die het lokaal als stal en opslagplaats gebruikt, is politiek actief bij de KDP en hij kent Barzani.
   Er staan nog een paar lage, met leem bestreken huizen in de christelijke woonkern van Laag Jakalah of Chelke zoals de plek ook wordt genoemd. De achthonderd jaar oude kerk Mar Moshe ligt op een hoog rotsplateau. Ze is gerestaureerd met geld van Assyrische emigranten uit Berwari. Het rechthoekige gebouw met zijn kleine vensternissen is een religieuze vesting uit de bloeitijd van de nestoriaanse Kerk van het Oosten. Ook in de schemerdonkere binnenruimte houdt het de tradities van een ouder christendom in ere: geen afbeeldingen, kale witte muren, en een inscriptie in Oud-Aramees boven de doorgang naar het Heilige der Heiligen.
   De laatste tijd wordt de kerk druk bezocht. ‘Onze mensen uit de emigratie komen op bedevaart,’ zegt Yonan. ‘Ze bidden voor hun doden en dan komen ze hier genieten van het uitzicht.’ We staan op het rotsplateau en kijken uit over het weidse landschap. Beneden in de vallei stroomt het schuimende water van de Khabur; besneeuwde bergkammen tekenen zich af in Turkse verte. Blijven ze ook, de emigranten die komen genieten? ‘Ze komen en gaan,’ zegt Yonan. ‘Eén uur in Berwari is voor hen meer waard dan een jaar in den vreemde.’
   Het gaat niet gepaard met spectaculair geweld zoals elders in dit kapotgeschoten land tussen Tigris en Eufraat, maar toch: het ziet er niet zo best uit voor de laatste Assyrische christenen in het Koerdische noorden. In afwachting van de algemene verkiezingen van eind 2005 is er in Irak bij de gratie van de Amerikaanse troepen een voorlopig bestuur geïnstalleerd. In die interimregering heeft de christelijke minderheid één ministerpost gekregen. Een cynische grap blijkbaar: Pascale Ishoo Warda, een Assyrische uit Noord-Irak, werd Minister van Migratie.
   Het is dan ook niet te verwonderen dat er in plaats van terugkeer veel meer sprake is van een nieuwe uittocht van Assyrische christenen uit Irak. ‘Ze hebben de hint begrepen,’ zegt Yonan, ‘ze hebben gestemd met hun voeten.’ En de honkvasten ondanks alles? Die mogen blijven als ze niet méér willen zijn dan wat ze volgens de Koerdische meerderheid altijd zijn geweest: christelijke Koerden, restvolk met een tweederangslabel.

Een christelijk reservaat

Na de Golfoorlog van 1991 is in Noord-Irak Vrij Koerdistan ontstaan als semi-autonoom gebied. De zetelverdeling in het Koerdische parlement in de hoofdstad Arbil is al meer dan tien jaar gebetonneerd: 50 mandaten voor de KDP (Koerdische Democratische Partij) van Massoed Barzani en 50 voor PUK (Patriottische Unie van Koerdistan) van Jalal Talabani. Vijf resterende mandaten zijn toegewezen aan de christelijke minderheid. Die oosterse christenen spreken een moderne vorm van het Aramees. Ze zijn grosso modo verdeeld over drie kerkgemeenschappen: Syrisch-orthodoxen, volgelingen van de Assyrische Kerk van het Oosten en met Rome verbonden chaldeeërs.

Recente schattingen van het aantal Iraakse christenen lopen uiteen van 600.000 tot één miljoen. Ze wonen in Basra en Bagdad en er zijn concentraties in de noordelijke regio rond Mosoel. Ze zijn lange tijd gearabiseerd. In 1977 schrapte het Baath-regime de etnische naam Assyriër van de lijsten van de nationale volkstelling. De christenen die zich chaldeeërs noemen, hadden het iets makkelijker: Baath-toppoliticus Tariq Aziz was zelf een chaldese christen. Na de val van Saddam riep eind oktober 2003 de Bagdad Conferentie alle Arameessprekende christenen van Irak op tot eenheid onder de naam Chaldo-Assyriërs. Ze eisten onderwijs in het Syriac, hun Aramese taal, en administratief zelfbestuur in de ‘Assyrische driehoek’ ten oosten van Mosoel. Daar vormen ze een krappe meerderheid - een christelijk reservaat met uitzicht op de ruïnes van Ninive, de hoofdstad van het Assyrische Rijk uit de Oudheid.